Overlastbestrijding op gronden en bermen
De plant verspreidt zich vooral via (schrale) wegbermen, waardoor er een belangrijke verantwoordelijkheid ligt bij de weg(berm)beheerders. Dit zijn Rijkswaterstaat, provincie en gemeenten. De wegbeheerders hanteren een verschillende aanpak. Dit hoeft geen probleem te zijn, omdat lokaal maatwerk juist goed is. Niet op alle plekken vormt de verspreiding van het jakobskruiskruid een risico en is bestrijding van het kruid gewenst, gezien de waarde van de soort voor de biodiversiteit. Als verantwoordelijke voor het natuurbeleid is de provincie Fryslân voorstander van maatwerk ten aanzien van het jakobskruiskruid bij het wegbermbeheer.
Inventarisatie van de overlast
De provincie Fryslân is als eigenaar en beheerder van haar gronden en wegbermen actief bezig met de inventarisatie van de overlast door jakobskruiskruid. Door op tijd in te grijpen – ruim voor bloeitijd – werkt het maaibeleid, waarin we in fasen en op specifieke plekken maaien, nog beter.
Tijdens de inventarisatie gaat een externe deskundige op zoek naar de aanwezigheid van de plant in de door de provincie beheerde bermen. Er wordt ook informatie opgehaald voor de bestrijding van planten die we liever niet teveel zien, zoals reuzenberenklauw en distels.
De externe deskundige kijkt goed naar de afweging tussen biodiversiteit, verkeersveiligheid en aanwezigheid van overlastgevende soorten. Hierdoor is een maaibeleid op maat mogelijk.
Maaibeleid op maat
In wegbermen en op land wat niet actief gebruikt wordt, kan jakobskruiskruid weinig kwaad zolang het maaisel niet in veevoer verwerkt wordt. Wanneer er risico bestaat voor verspreiding naar aangrenzende graasweiden of landbouwgronden, dan moet er ingegrepen worden en kan er melding worden gedaan.
Op basis van de inventarisatie wil de provincie effectiever maaibeleid uitvoeren. Als het risico bestaat dat de plant wordt gegeten door landbouwhuisdieren of in het veevoer terechtkomt, wordt er extra gemaaid. Als de situatie dit toelaat, zal er minder worden gemaaid op plekken waar waardevolle planten staan voor de biodiversiteit.
Door te maaien aan het begin van de bloei (eind juni - begin juli) wordt zaadvorming voorkomen. Eind augustus is een tweede maaibeurt noodzakelijk. Het maaisel moet afgevoerd worden, het mag niet als hooi of strooisel gebruikt worden.
Er wordt niet geklepeld (het fijnmalen van maaisel), omdat dit de verspreiding van jakobskruiskruid kan bevorderen.
Op plaatsen waar massaal jakobskruiskruid voorkomt en de plant met rust gelaten wordt, neemt het aantal af. Jakobskruiskruid maakt haar eigen standplaats ongeschikt, door microscopisch kleine bacteriën en schimmels die zich ophopen rond de wortels. Er treedt ‘bodemmoeheid’ op, die de grond ongeschikt maakt voor jakobskruiskruid en waarvoor andere planten terugkomen.
Een aantal graslandsoorten belemmert de groei van jakobskruiskruid. Omgekeerd groeien deze graslandsoorten juist beter op plekken waar jakobskruiskruid eerder stond.